Museumtijdschrift: de aantrekkingskracht van een Japonse rok
Wordt het gebloemde katoenen sits tegenwoordig vooral geassocieerd
met onze oude vertrouwde klederdrachten, in de zeventiende eeuw werd de stof
voor het eerst vanuit India geïmporteerd als een exotisch weelde-artikel. In
het Fries Museum is tot 10 oktober een fraai overzicht te zien van stoffen en
kleding die getuigen van de kruisbestuiving tussen Oost en West: Sits, katoen in bloei.
Een kamerjas als statussymbool? Wie vandaag de dag zijn
gasten om drie uur 's middags nog in dat kledingstuk ontvangt, is er óf nog
niet toe gekomen om zich aan te kleden vanwege de nieuw geboren baby, óf is van
een Oblomov-achtige lamlendigheid. In de zeventiende en achttiende eeuw echter
was een kamerjas, gemaakt van bont beschilderde Indiase sits een luxe item bij
uitstek waarin een heer zich graag aan zijn bezoek vertoonde.
Nu is zo'n sitsen jas een heel wat aantrekkelijker
kledingstuk dan de doorsnee badjas van de Hema. Prominent opgesteld aan het
begin van de tentoonstelling is een prachtig exemplaar, een zogenaamde Japonse
rok, gemaakt rond 1700. Het als nieuw bewaard gebleven stuk werd in 2016 door
een particulier aan het Fries Museum geschonken. Sinds 1609 waren de
Nederlanders de enige Westerlingen met handelscontacten in Japan, en deze sits
werd in India speciaal geschilderd, zo dat het op Japanse motieven
geïnspireerde boom- en bloempatroon precies zou passen op de panden van de wijde,
kimono-achtige kamerjas.
Het waren de kooplieden van de VOC die de eerste sits hadden
meegebracht naar Nederland. Aanvankelijk waren dat slechts enkele stuks, maar
al snel was de bewerkelijke stof zo gewild dat er series van tientallen cambaijen, een slank gesneden mannenjas
naar Perzisch voorbeeld, en hele lengtes stof voor vrouwen- en kinderkleding,
spreien en wandkleden in India werden besteld. Van hun Nederlandse opdrachtgevers
kregen de Indiase schilders niet alleen Japanse voorbeelden voorgelegd. In de loop van de zeventiende eeuw verschijnen
er Westerse motieven als tulpen, narcissen, putti en zelfs hele bloemstillevens
en havengezichten op de Indiase stof. En zoals dat gaat bij begerenswaardige
mode-items kwamen er voor minder kapitaalkrachtige fashionista's op den duur goedkope alternatieven op de markt, bedrukte
katoen uit Nederlandse fabrieken. Toen sits 'uit' raakte, aan het eind
achttiende eeuw, 'bevroor' het gebruik van de stof als het ware in
streekdrachten.
Zijn de meeste van die kledingstukken al lang verknipt en
versleten; die uit Hindeloopen werden generaties lang als typisch Fries gekoesterd.
De aantrekkingskracht van die fleurige kleding is groot. Sommige van de wentkes,
lange vrouwenjassen, zien er nog zo fris en glanzend uit dat je ze zo aan zou
willen trekken. Een paar lappen in de tentoonstelling om aan te voelen waren
niet overbodig geweest, nu staat er overal de na nadrukkelijk aangebrachte
vermaning 'niet aanraken'!
Geen wonder dan, dat er nog steeds sits te koop is. Bij
wijze van introductie zijn in het eerste vertrek een veelvoud aan sitsen
kledingstukken, oud en nieuw, opgehangen. Ik moet me al heel erg vergissen
wanneer daar niet tenminste twee kinderbloesjes van Oilily tussen hangen, het
merk dat in de jaren '70 furore maakte met kleurige, vaak op klederdrachten
geïnspireerde kleding. Weliswaar is Oilily een Nederlands merk, maar een groot
deel van de serieproductie werd in India gemaakt.
Maar die sits is eigenlijk een imitatie, al lang niet meer
handgeschilderd. De oorspronkelijke, tijdrovende technieken zijn ook in India
vrijwel verloren gegaan. Om de fabricage van sits ook buiten de sfeer van de
oude ambachten nieuw leven in te blazen, werd de Textiel Factorij bij de
tentoonstelling betrokken. Van de samenwerking van die kunstenaars met Indiase
ambachtslieden is de poging om moderne dessins uit te voeren volgens het traditionele
procede wat mij betreft veruit het interessantst.
Sits, katoen in bloei, in het Fries Museum te zien tot 10 september 2017
Reacties
Een reactie posten